Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Nog zegt gij: Zeker, ik ben onschuldig; [95]Zijn toorn is immers van mij afgekeerd. Ziet, Ik zal met u [96]rechten, omdat gij zegt: Ik heb niet gezondigd. 95. Namelijk, des Heeren, alsof zij zeiden: Wij zijn des genoeg verzekerd, dat de Heere op ons niet vertoornd is. Anders: zijn toorn wende zich slechts van mij af; dat is, ik zal genoeg bewijzen dat ik onschuldig ben, als Hij maar minnelijk met mij wilde handelen, en zo gestreng en hard niet zijn; gelijk de huichelaars, zichzelven ontschuldigende, God altoos beschuldigen. 96. Of, mij met U in recht begeven; gelijk elders. Zie Ezech.17:20, en Ezech.20:35; Joel 3:2, enz.